Waarheid (column)

Peter Commandeur is huurrechtjurist en schrijft columns voor de OpNieuw, een blad voor de Amsterdamse Nieuwmarktbuurt. Deze columns geven een inkijkje in zijn dagelijkse praktijk, waarin de vele facetten van het huurrecht en de gekte op de woningmarkt beschreven worden.

Waarheid

Juristen hebben een slechte naam. Al van Luther, de hervormer uit de 16e eeuw, komt de uitspraak: Jurist, böser Christ. Want juristen zijn leugenachtig en onbetrouwbaar. Het is wel duidelijk hoe die slechte naam is ontstaan: de belangen in rechtsgeschillen zijn groot en de andere partij, of de rechter, weet niet hoe het echt zit. Dan is de verleiding groot om de werkelijkheid een beetje aan te passen.

Onlangs schreef ik een brief namens een vrouw die bij een huurder inwoonde. Ik noemde haar ‘zijn vriendin’, omdat het voor de zaak beter uitkwam. Toen ik de brief schreef wist ik het niet goed – eerlijk waar, het was een haastklus – maar ik wilde het ook niet weten. Als men over iets onwetend is, kan men er tenslotte ook niet over liegen. In het gewone leven spreekt men dan over ‘het leugentje om bestwil’ of over een ‘vrome leugen’. Maar het is duidelijk dat zulke dingen maar tot een bepaalde hoogte door de morele beugel kunnen.

Dat geldt niet alleen voor juristen. De partijen zelf staan ook aan die verleiding bloot. Laatst moest ik een aantal brieven naar de rechtbank sturen en in één ervan stonden opmerkingen die niet gunstig voor de zaak waren. Het waren E-mails en de cliënt stelde voor om die opmerkingen maar te schrappen en vervolgens de mail naar de rechter te sturen. Ik vond dat te ver gaan en we deden het niet. Maar de verleiding is duidelijk.

Vaak vragen mensen, die naar een zitting moeten, of er dingen zijn die ze wel of niet moeten zeggen. Dat komt deels omdat ze te veel Amerikaanse televisieseries hebben gezien waar men door advocaten zelfs wordt getraind voor zittingen. In Nederland doen we dat niet, maar evengoed kunnen er wel dingen zijn die men op een zitting maar beter voor zich kan houden.

Laatst had ik een zaak – en ik vertel u dit natuurlijk in vertrouwen – waarin de verhuurder de huurovereenkomst wilde beëindigen, omdat hij gescheiden was en de woning zelf nodig had. De huurder had inmiddels een ander huis weten te vinden, maar hij vond dat minder mooi en minder goed gelegen. Hij wou liever in de oude huurwoning blijven. Maar dan moest hij wel zijn mond houden over die nieuwe woning.

Rechters wegen belangen af en zijn belang bij het behoud van de woning zou een stuk kleiner worden als hij een ander huis kon krijgen, ook al was dat minder mooi. De andere partij kan de waarheid natuurlijk ook geweld aandoen. De huurder geloofde helemaal niet dat die scheiding serieus was. Hij kende de verhuurder en die scheiding kwam veel te handig uit. Want zo gaat het ook: er wordt nergens zo veel gelogen als voor de rechter. Dat komt door de grote belangen.

En daarbij speelt nog iets anders. Die leugens hebben ook te maken met de werkelijkheid waar in het recht van wordt uitgegaan. In het gewone leven kunnen mensen best wel

verschillende ideeën hebben over hoe iets eraan toe is gegaan, maar dan zegt men: jij hebt dat wel zo gezien maar hij heeft dat nu eenmaal anders beleefd. In het recht kan dat niet: er is maar één werkelijkheid, waarin de dingen één keer op een bepaalde manier gebeurd zijn. En de rechter moet dat vaststellen.

Dat is een harde werkelijkheid, waar mensen geen rekening met elkaar houden maar botweg tegenover elkaar staan. Op de zitting over de scheiding ging ik de argumenten opsommen waarom die scheiding verzonnen moest zijn. Die waren er best wel met de sociale media van tegenwoordig en de arme verhuurder mocht alleen maar toehoren. In het gewone leven komt dat niet voor. Als mensen gaan scheiden, zeg je dat je dat heel jammer voor ze vindt, maar je zegt niet dat je ze niet gelooft. Dat zou absurd zijn.

In rechtszaken is dat anders.

Onlangs had een huurster de huur opgezegd en ze was van de woning vertrokken, maar de verhuurder wilde de waarborgsom niet terugbetalen onder andere omdat ze dingen uit de woning meegenomen zou hebben. De huurster was hoogst verontwaardigd omdat ze vond dat ze van diefstal beschuldigd werd. En dat was ook zo. Het ging om servies, handdoeken, beddengoed en bestek, want dat huren mensen tegenwoordig met hun woning. De huurster zei dat ze niks meegenomen had. Maar ja, als je zo’n woning twee jaar in huur hebt gehad en ook eigen spullen hebt, kan je het overzicht een beetje kwijtraken. Die verhuurder wilde alles wat er volgens hem verdwenen was, inhouden op de waarborgsom. Een discussie over wat er wel of niet meegenomen zou zijn is dan onvermijdelijk en even onvermijdelijk is de verdenking dat het opzettelijk is gebeurd. Dat is de harde werkelijkheid van het recht, waarin nonchalance gemakkelijk tot diefstal wordt.

Ik heb een gedicht uitgezocht van J.H. Leopold. Het is een vertaling van een gedicht van Al-Ma’arri, een Syrisch dichter uit de eerste helft van de elfde eeuw. Hij is nogal pessimistisch en het gedicht roept de vraag op, waar ik het hierboven niet over heb gehad, in hoeverre mensen het voor zich zelf kunnen verantwoorden om voor eigen voordeel te liegen. Volgens de dichter is dat geen probleem, en dat lijkt mij ook wel, maar mede omdat de onwaarheid in het recht te sterk wordt aangezet. En dat maakt de morele problematiek al minder dan alle leugens doen verwachten. De laatste verzen verwijzen waarschijnlijk naar corruptie van rechters, maar dat, kan ik u gelukkig verzekeren, ben ik nooit met enige aannemelijkheid tegengekomen.

Wat slinks verkregen

en langs omwegen

bemachtigd en genaast is, kan

zulke goed gedijen? Is het dan

den ander niet een walg en staat hem tegen?

Mijn zoon, mijn zoon, gij kent de wereld slecht,

hij heeft daar niet de minste hinder van

en verder, het is niet voor niets gezegd:

dat ‘wie in’t bezit is, woont in het recht.’

Peter Commandeur is huurrecht jurist. Deze column verscheen eerder in de OpNieuw (blad voor de Amsterdamse Nieuwmarktbuurt)